-
1 family
adj. v.d. familie--------n. familie[ fæm(ə)lie] 〈meervoud: families〉3 afkomst ⇒ afstamming, familie♦voorbeelden:1 a small family • een gezin met weinig kinderen, een klein gezinstart a family • een gezin stichtenhave you any family? • hebt u kinderen?3 of good family • van goede familie/afkomst -
2 class
n. klas, klasse, classificeren; afdeling, onderverdeling (ook in computers); (in computers) een informatie systeem dat ook gerubriceerde informatie verwerkt--------v. klassifiserenclass1[ kla:s]1 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 stand ⇒ (maatschappelijke) klasse2 rang ⇒ klas(se), soort, kwaliteit♦voorbeelden:not in the same class • niet te vergelijken met→ upper upper/1 les ⇒ lesuur, college, cursus1 stijl ⇒ distinctie, cachet————————class21 eersteklas ⇒ prima, van klasse♦voorbeelden:————————class3〈 werkwoord〉1 plaatsen ⇒ indelen, classificeren♦voorbeelden:class with • over één kam scheren met -
3 commissariat
n. voedselvoorziening (van het leger); volkscommissariaat[ kommisseəriət] -
4 congregation
n. publiek; gemeente; menigte[ konggrigeesjn] -
5 corporation
n. trust; corporatie[ ko:pəreesjn]1 〈 werkwoord enkelvoud of meervoud〉gemeenteraad/bestuur2 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; benaming voor〉 rechtspersoon ⇒ corporatie, lichaam; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 naamloze vennootschap, onderneming♦voorbeelden:2 public corporation • openbaar/publiek lichaam -
6 defence
n. verdediging, protectie, bescherming2 verdediging(srede) ⇒ apologie, verweer♦voorbeelden:1 verdediging ⇒ afweer, defensief♦voorbeelden:in defence of • ter verdediging vanIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉 -
7 majority
adj. van de meerderheid--------n. meerderheid; met de meeste stemmen; meeste; rang van majoor[ mədzjorrətie] 〈voornamelijk enkelvoud; meervoud: majorities〉♦voorbeelden: -
8 union
-
9 youth
n. jeugd; jongeling[ joe:θ] 〈meervoud: youths [joe:ðz]〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:from youth onwards • van jongs af (aan)III 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden: -
10 faculty
n. gave, talent; vermogen; faculteit, wetenschappelijk personeel[ fækltie] 〈meervoud: faculties〉3 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; school(wezen), universiteit〉 (leden van) faculteit ⇒ wetenschappelijk personeel, staf♦voorbeelden:2 the faculty of hearing/reason/speech • de gehoorzin/de rede/het spraakvermogen -
11 watch
n. horloge; klok; bewaking; aflossing; wacht; bewaker; waakzaamheid, oplettendheid; uitzicht, zicht--------v. kijken naar, gadeslaan; letten op; attentie bieden; bewaken; oppassen op; oppassen voor; opmerkzaam zijnwatch1[ wotsj]♦voorbeelden:II 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 wacht ⇒ waakzaamheid, hoede♦voorbeelden:keep (a) (close/careful) watch on • (nauwlettend) in de gaten houdenon the watch for • wachtend op, op zijn hoede voorkeep/stand watch • op wacht staanIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 wacht ⇒ bewaking, uitkijk————————watch22 wachten5 waken♦voorbeelden:3 watch out • uitkijken, oppassenwatch (out) for • uitkijken naar, loeren opII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:watch one's weight • op zijn gewicht lettenwatch it! • pas op!, voorzichtig!watch yourself • pas op! -
12 quarterdeck
-
13 Admiralty
n. Admiraliteit (bestuurscollege v.d. (Britse) marine)[ ædmrəltie] 〈meervoud: Admiralties〉1 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; Brits-Engels〉 Admiraliteit 〈 bestuurscollege van de Britse marine〉♦voorbeelden:(First) Lord of the Admiralty • hoofd van de Admiraliteit -
14 aristocracy
n. aristocratie -
15 assembly
n. (in computers) Assembler taal; basis computertaal die rechtstreeks in machinetaal kan worden omgezet--------n. bijeenkomst, vergadering; congres; samenkomst; groepering; montering; parlement; gemeenschap[ əsemblie] 〈meervoud: assemblies〉1 samenkomst ⇒ vergadering, verzameling2 assemblage ⇒ samenvoeging, montage -
16 athletics
-
17 board
n. bord, plank; directie; (in computers) computerkaarten, een plastic kaart waarop elektronische onderdelen gesoldeerd zijn, de computerkaart past in een slot (uitbreidingsslot); voedsel--------v. in de kost zijn; beplanken; aan boord gaan (trein)board1[ bo:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 (aanplak/score)bord ⇒ schild, plaat; bord 〈 basket- en korfbal〉; (schaak)bord; (speel)bord4 kost(geld) ⇒ onderhoud, pension♦voorbeelden:board by board, board on board • boord aan boord, met de schepen langszijon board • aan boord vanfull board • vol pensionboard of governors • bestuur, curatoriumeditorial board • redactie¶ groaning board • rijkbeladen tafel/dissweep the board • grote winst(en) boeken, zegevierenabove board • open, eerlijkacross the board • over de hele linie, iedereen, niemand uitgezonderdgo on board a train • in de trein stappen————————board22 laveren ⇒ slagen maken, opwerken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beplanken ⇒ beschieten, betimmeren, bevloeren, kartonneren2 in de kost hebben/nemen♦voorbeelden: -
18 body
n. fysieke verschijning van persoon of dier, lichaam; lijf; blok; grote hoeveelheid, massa; groep (van mensen, dingen, ideeen, etc.); substantie; menselijk wezen[ boddie] 〈meervoud: bodies〉1 lichaam ⇒ romp, lijk4 〈 benaming voor〉 voornaamste deel ⇒ grootste/centrale deel, kern, meerderheid; schip 〈 van kerk〉; casco, carrosserie 〈 van auto〉; romp 〈 van vliegtuig〉; klankkast 〈 van instrument〉6 voorwerp ⇒ object, lichaam♦voorbeelden:keep body and soul together • in leven blijvena dead body • een lijkthey left in a body • ze vertrokken als één manheavenly bodies • hemellichamen7 a wine with a good body • een volle/rijke wijn -
19 confraternity
n. gemeenschap, broederschap[ konfrətə:nətie] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; meervoud: confraternities〉 -
20 conservancy
n. officiële bescherming van natuurlijke bronnen; organisatie die zich inzet voor het milieubehoud[ kənsə:vnsie] 〈meervoud: conservancies〉2 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak Conservancy; Brits-Engels〉natuur/milieubeschermingsraad ⇒ commissie van toezicht; monumentenraad
См. также в других словарях:
Dutch conjugation — Dutch grammar series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia